Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Natuurbeschermingswet 1998 (Europeesrechtelijke verplichtingen)

 

Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat in de Natuurbeschermingswet 1998 nadere wettelijke voorzieningen noodzakelijk zijn met het oog op de implementatie van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2?april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) en de artikelen 3, tweede lid, 6 en 7 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I
[Wijzigt de Natuurbeschermingswet 1998.]

Artikel II
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]

Artikel III
[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]

Artikel IV
[Wijzigt de Flora- en faunawet.]

Artikel V
1
De besluiten van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van ingevolge richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) gelden als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998.
2
In gevallen waarin een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10 van de Natuurbeschermingswet 1998 geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van een gebied als bedoeld in het eerste lid, vervalt in afwijking van artikel 15a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een besluit houdende de aanwijzing van dat beschermde natuurmonument met ingang van het in artikel VIII bedoelde tijdstip. Artikel 15a, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is van overeenkomstige toepassing.
3
Een beheersplan als bedoeld in artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 voor een gebied, dat ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43 voor de inwerkingtreding van deze wet is aangewezen, wordt uiterlijk drie jaar na het in artikel VIII bedoelde tijdstip voor het eerst vastgesteld.

Artikel VI
Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel VII
De evaluatie als bedoeld in artikel VI vindt in elk geval plaats op basis van de volgende drie punten:
a
in hoeverre zijn de beheersplannen volgens de eisen van de wet opgesteld en vastgesteld en zijn deze plannen voldoende kaderstellend voor het verlenen van ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 vereiste vergunningen;
b
in welke mate zijn de randvoorwaarden voor het adequaat uitvoeren van de ingevolge de artikelen 19e, 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998 bedoelde toets bij gemeenten aanwezig en
c
zijn alle activiteiten waarvoor ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning vereist is volgens de eisen van de wet getoetst en afgehandeld.

Artikel VIII
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 20 januari 2005
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , C. P. Veerman
Uitgegeven de eenentwintigste april 2005
De Minister van Justitie ,
j
P. H. Donner